peterschooneveldt | portrait painter

Send e-mail mail_outline Storm in een glas water 

Storm in een glas water door Peter Schooneveldt                                                                                   15 juli 2017

Midden in de nacht schrik je wakker. Je hart bonst woest in je borstkas. Je pakt je pols en voelt. Als je weer een beetje tot rust gekomen bent ga je op de rand van je bed zitten en drukt de event knop in op de holter, het kastje om je nek, dat met twee op je lijf geplakte elektroden je hartslag registreert.
Sinds een paar maanden heb je regelmatig last van hartoverslagen en hartkloppingen. Extrasystolen. Ze treden meestal op tijdens een rustperiode na lichamelijke activiteit- als je in de tuin gewerkt hebt of na het sporten. Zittend op de bank of liggend in bed houdt je hart van het éne op het andere moment even in, slaat een slag over om vervolgens met een duidelijk voelbare, krachtige slag de achterstand in te halen. Je weet dat het iets anders werkt maar zo voelt ‘t. Het treedt volkomen onverwachts op, soms is het snel weer weg, soms kan het uren aanhouden, je hebt er geen enkele grip op. Je vrouw zegt dat je je teveel zorgen maakt. Over de kinderen, de kleinkinderen, de toestand in de wereld, de onzekere toekomst. ‘Je leest teveel kranten, je maakt je druk over dingen waar je geen invloed op hebt. Laat het gaan!’
Je weet dat ze gelijk heeft, maar je bent nu eenmaal geen positivo, daar zijn er wat jou betreft al teveel van, mensen die met alternatieve feiten alles wat krom is recht praten. Je vindt jezelf meer een realist die zijn ogen openhoudt als hij wordt geconfronteerd met de werkelijkheid.
Een week later zit je weer bij je huisarts. Vóór hem op zijn bureau de grafieken met pieken en dalen. De uitgefilterde fragmenten van je hartcardiogram over de afgelopen week. Je hebt ze samen met hem bekeken. Hij legt zijn wijsvinger op de bergketen met zeven hoge pieken in het overigens kabbelende landschap en kijkt je onderzoekend aan: ’Maak je niet meteen ongerust, het is waarschijnlijk onschuldig, maar deze slagen in de nacht van dinsdag op woensdag (de bewuste nacht) dwingen mij om het protocol te volgen. Ik verwijs je door naar de cardioloog’.
Weer een week later zit je in het MCA op de fiets. Aan je lijf de gebruikelijke opname-apparatuur: Een handvol elektroden op je borst, bloeddrukband om je arm, knijper met elektrode aan je vingertop. De weerstand op de pedalen wordt opgevoerd, je moet tot het uiterste gaan zolang je je goed voelt. Je levert een topprestatie.
Een half uur later wordt nóg een cardiogram gemaakt en weer een uur later een echo van je hart. Je kijkt naar het scherm waarop je in regenboogkleuren het bloed door je aderen, boezems en kamers ziet stromen. Er zijn geen afwijkingen, geen gaatjes, geen vreemde turbulentie rond de hartkleppen. De uitslag krijg je even later van een jonge en enthousiaste cardioloog. Alles ziet er goed uit, maar hij wil nog één ding uitsluiten. Hij boekt je in voor een CT-scan van je hart. Zijn interesse gaat uit naar de conditie van je kransslagaderen.
Twee weken later lig je aan het infuus. Je voelt de warme gloed van de contrastvloeistof door je aderen stromen. Dan ga je op de slee van de CT-scanner en wordt de tunnel ingeschoven. Na het onderzoek wacht je samen met je vrouw op de uitslag. Het is al achter in de middag als je wordt binnengeroepen. De cardioloog is een oudere man en maakt een wat vermoeide indruk. ‘Gaat u zitten, u bent mijn laatste klant vandaag en de eerste die ik goed nieuws kan brengen’. Hij draait het computerscherm naar je toe. Je kijkt gefascineerd naar een langzaam ronddraaiende full-color, full HD, 3D animatie van je hart. Hij reikt met zijn hand, zijn balpen glijdt over het scherm. ‘Kijk, dit zijn uw kransslagaders’. Hij zet zijn leesbril af en kijkt je meewarig aan. ‘Uw hart is kerngezond’.
Een milde vorm van opkomend schuldgevoel druk je snel weer weg, je volledig bewust van een kostbaar onderzoek. Tegelijkertijd ben je opgelucht en diep onder de indruk van onze gezondheidszorg.
In de weken die volgen verdwijnen je klachten als sneeuw voor de zon.
Achteraf zit je reflecterend op de bank en vraagt je af wat je is overkomen. Een psychosomatische dwaling, een levensles, een storm in een glas water.

Een maand later varen we met ons schip ‘WildeWaard’ op het Borndiep, het zeegat tussen Ameland en Terschelling. We zijn vanmorgen in alle vroegte uit Ameland vertrokken en varen nu stroomopwaarts richting zee. De zon staat klaterend in de blauwe hemel, we zijn alleen op het water. De vloed staat al flink door en de Noordzee neemt met kolkende snelheid weer bezit van het Wad. We kennen de route. Straks zullen we het zeegat oversteken naar de Blauwe Balg, het vaarwater onder de grote zandplaat, waar zich al sinds jaar en dag een kolonie zeehonden ophoudt. Meestal varen we dit stuk op de motor, de tegenstroom maakt zeilen doorgaans onmogelijk. Echter niet vandaag, er staat een heerlijke noordooster. Zeilend aan de wind en schurkend tegen het strand van Ameland om zoveel mogelijk het nadelige effect van de vloedstroom te vermijden, maken we goede voortgang. Aan de horizon spot ik aan bakboord de scheidingston van de Blauwe Balg, ons volgende vaarwater. We zullen echter nog geruime tijd doorvaren richting zee, voordat we met de oversteek beginnen want de vloedstroom zal ons straks weer terug verzetten richting het Wad. Als we het baken ruim ‘achterlijker dan dwars’ hebben laat ik het schip afvallen en beginnen we met de oversteek van het brede zeegat. We varen nu halve wind en de gang zit er goed in. Ondanks de dwarsstroom kunnen we de scheidingston ruim aan de hoge kant aanlopen en noord langs passeren. Als we de ton naderen zien we hoe hard het stroomt. Heen en weer wiegend ligt hij schuin in het water met achter zich aan een wild wervelend zog. Om niet te dichtbij te komen laat ik het schip wat oploeven in de wind. Ik houd een oogje in het zeil als we het baken passeren.
Op dat moment, terwijl ik achterom terugkijk naar de boei, gebeurt het. De ton maakt zich los van zijn vaste positie en zet de achtervolging in. Als de stalen rugvin van een enorme haai komt hij achter ons aan. Het is angstaanjagend, ik voel de adrenaline in mijn lijf, mijn hart klopt in mijn keel. Het is niet meer dan een moment, dan weet ik beter: Samen met de GPS realiseer ik mij dat de ton natuurlijk niet beweegt, maar dat wíj niet meer vooruit gaan. Alles om ons heen is in beweging, de lucht, het water, de golven. We hebben wind in de zeilen, de schoten staan strak als een snaar, voor onze boeg een wit schuimende snor, bij iedere golf spat een waaier van buiswater over ons heen. De totale illusie van de dynamiek. Al mijn zintuigen geven valse informatie over snelheid want in werkelijkheid liggen we stil. Dit te beseffen neemt maar een deel van mijn zorgen weg, want ik ben nog niet uit de problemen. Als we terugvallen is er een reële kans op een aanvaring. Volledig tegen mijn gevoel in laat ik het schip weer een beetje afvallen, richting de ton. Tergend traag begint het schip weer voortgang te maken en vechten we ons samen, tegen de stroom in, uit de benarde situatie. Langzaam komen we weer op veilige afstand…we varen weer. Dan is het voorbij, het gevaar is geweken, het heeft niet langer dan een halve minuut geduurd. Net als mijn hart is teruggezakt naar de plaats waar het thuishoort zegt Charlotte: ‘Je had ook zuid langs kunnen gaan, dan was er niets aan de hand geweest’. Tandenknarsend mompel ik wat ter verdediging, maar ik weet dat ze gelijk heeft, ik kan er even niets tegenin brengen. Ik heb mij toch weer- het is niet de eerste keer- laten verrassen door de stroming, waarvan ik de kracht onderschatte.
Weer hoger aan de wind zeilend komen we in rustiger vaarwater en even later glijden we langs de zandplaat. Er liggen inderdaad weer tientallen zeehonden. Grote volwassen mannetjes, moeders met nieuwsgierige jongen. Ik slaak een fluitende zucht, we hebben zojuist de Blauwe Balg zeilend bedwongen. Een vaag triomfantelijk gevoel borrelt in mij op. Ik word er door de dieren hartelijk om uitgejouwd. Met de schrik nog in de benen heb ik nauwelijks oog voor de schoonheid die aan me voorbijtrekt.
Tijdens de passage van de zandplaat moeten we nog twee keer het grootzeil gijpen. Minder spannend maar des te meer ínspannend. Als we even later de Blauwe Balg uitvaren krijgen we de stroom mee. De wind strijkt het water glad, de golven zijn verdwenen. De zeilen bollen in een vriendelijke bries. De rust keert terug, terwijl ik weet dat we nu wél hard gaan. Ik kijk weer om mij heen en nog eens achterom en laat de spanning uit mijn lichaam wegvloeien.De natuur haalt haar schouders op, achteloos strooit de zon een glinsterende baan in de kabbelende zee. Er is niets gebeurd.

Send e-mail



* Input required
Website by Tomston