peterschooneveldt | portrait painter

Send e-mail mail_outline Dorp aan de rivier 

door Peter Schooneveldt.                                                                            7 januari 2018

Lang geleden, in een ander leven, was ik KLM piloot. Ik was jong en gezagvoerder op de 747. Internet en 9/11 lagen nog verscholen in de toekomst. De voortijd van het heden waarin wij nu leven.
We zijn onderweg naar Paramaribo. Na acht uur oceaan heb ik de daling ingezet en zijn we zojuist de kustlijn gepasseerd. De lage avondzon legt het tropisch regenwoud in een warm strijklicht. In het binnenland de oranje bloemkolen van opbouwende onweersbuien. We naderen de Suriname Rivier en ik vlieg met beperkte navigatiehulpmiddelen -niet de beperkingen van het vliegtuig, maar die van het vliegveld Zanderij-: een naaldje, een radiaal en afstand naar het vliegveld. Maar ik heb vandaag geen instrumenten nodig, het is captain’s weer en ik ken iedere bocht in de rivier. Bij die bocht moet ik op 3000 voet zitten, dan rechtsaf heading 270, autopilot af, visual approach en landing op baan 29. Nadat ik het vliegtuig op het platform parkeer stappen de 442 passagiers uit. Op het dak van het stationsgebouw staan minstens zoveel afhalers. Paramaribo is uitgelopen, het zal wel stil zijn in de stad.
Als we later met onze crewkoffers tussen de menigte door naar buiten lopen krijg ik een cadeautje in mijn handen gedrukt. Een orchidee in cellofaan. De vrouw van voluptueuse omvang is traditioneel gekleed, haar kleurige creoolse hoofddoek steekt prachtig af bij haar donkere huid. Ze lacht giechelend: ‘Voor jou, meneer de captain, je hebt mijn zusje weer veilig thuisgebracht’.
Als wij over de weg van Zanderij naar de stad rijden is de duisternis ingevallen. Aan weerskanten van de weg de dichte begroeiing van het tropisch regenwoud, oplichtend in de koplampen van de bus.
De buitenbar van hotel Torarica ligt aan de rivier. ’s Avonds op de planken van het terras drinken we beaujolais primeur. Ik had een paar flessen uit Nederland meegenomen en de barkeeper omgekocht voor de glazen. Het is de derde week november dus het leek mij een aardig idee. Toch voelt het ambivalent. De wijn is lekker maar heeft een ongepaste bijsmaak in deze zwoele tropennacht. Van een sfeer die thuishoort in een andere wereld, hier ver vandaan.
De volgende dag maken we een boottochtje op de rivier. Onze reisleider heet George. Hij werkt bij de bagage afhandeling op het vliegveld en in zijn vrije tijd beunt hij een beetje bij als gids voor KLM bemanningen. We passeren het dorpje Domburg en leggen na een uur varen aan bij een huisje op de oever van de rivier. Het blijkt het huis van George’s moeder. Zij heeft voor ons gekookt. We eten roti, kouseband en bakkeljauw.
Na de traditionele lunch varen we weer stroomopwaarts om verderop nogmaals aan land te gaan. Er wacht een grote Landrover om ons naar Blaka Watra te brengen. Daar zullen we, zittend in het riviertje met snelstromend cola-bruin water, afkoelen na een hete dag. Maar voordat wij daar zijn stoppen we eerst bij een klein dorpje, niet meer dan een handvol huizen aan een open plek in het oerwoud. Vanuit één van de huisjes komt een meisje naar ons toegelopen. Ze heeft een peuter op de arm. Ik schat haar niet ouder dan een jaar of vijftien. George blijft in de auto zitten. Ze wisselt wat woorden met hem en er volgt een intiem gesprek. Ik herken het gevoel van ongemak als één van de stewardessen zich tot het meisje richt: ‘Oh, wat heb jij een lief zusje!’ Het meisje reageert zwaar beledigd. ‘Zusje?! Dat is m’n kind!’
Dan maakt George aanstalten om weer verder te gaan, hij sluit het gesprek af met ‘Groeten aan je moeder’… Ik begrijp het: De buitenvrouw. Voordat we wegrijden legt George wat snoepjes in de hand van zijn dochter.
De volgende morgen zit ik aan het ontbijt op de veranda van het hotel als ik in gesprek raak met een groepje artsen. Zij blijken voor een periode van enkele maanden te zijn uitgeleend aan ’s Lands Hospitaal in Paramaribo om het personeelstekort op te vangen. Een van hen, een gynaecoloog die zich voorstelt als Paul, nodigt mij uit om een ochtendje mee te lopen in het ziekenhuis. Ik neem de uitnodiging met beide handen aan en even later maak ik kennis met een hospitaal in de tropen. Gescheiden satellietgebouwen ten behoeve van de hygiëne, wat niet wegneemt dat die binnen de gebouwen ver te zoeken is. De omstandigheden zijn erbarmelijk. Patiënten op bedden in de gang, rommel en vuil op de vloer. Ergens in een hoek staat werkeloos een apparaat voor bloedanalyse, met ontwikkelingsgeld gefinancierd maar vergeten er een cursus bij te doen voor het ziekenhuispersoneel. Er zijn geen faciliteiten voor het behandelen van kanker. ‘Maar ja’, zegt Paul, ’kanker komt hier nauwelijks voor’, en dan veelbetekenend: ’Er wordt in elk geval niet over gesproken’. Rond het middaguur loop ik langs de Palmentuin terug naar het hotel. Ik slenter langs Ford Zeelandia…decembermoorden, Desi Bouterse.
’s Middags lig ik op een bedje aan de rivier met de Dochter van Jessica Durlacher. Af en toe glijdt een prauw door het water. In de bomen boven mij vermaken twee toekans zich luidruchtig tussen de takken. In de verte de schreeuw van een groep brulapen. Het geluid draagt ver over het water. Door de exotische indrukken wordt ik voortdurend afgeleid van mijn boek.
De volgende dag vlieg ik terug naar Amsterdam, weg van dit idyllische land met die aardige, lieve mensen. Mensen die beter verdienen.

Vandaag lees ik het artikel ‘Ons driestroompjesland’ van Paul Scheffer in het NRC. Het gaat over de nieuwe breuklijnen in onze samenleving die bij het niet overbruggen ervan zullen zorgen voor sociale en culturele spanningen. In dit artikel stuit ik op een naam die volgens de auteur naast Rembrandt, Nescio en Thorbecke eigenlijk ook in onze geschiedenis zou moeten thuishoren: Activist Anton de Kom……Ik moet bekennen, nog nooit van gehoord. Maar het is zondagochtend, ik heb even de tijd dus ik google:
Anton de Kom leefde in de eerste helft van de vorige eeuw, was anti-koloniaal schrijver in Suriname en later activist in Nederland. Zat in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij vond zijn einde in een massagraf in Kamp Sandbostel, Duitsland in 1945. Hij schreef het boek ‘Wij slaven van Suriname’.

‘Geen volk kan tot volle wasdom komen dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft. Daarom wil dit boek trachten het zelfrespect der Surinamers op te wekken en voorts de onjuistheid aantonen van de vredesbedoelingen der Hollanders ten tijde van de slavernij.’

In de documentaire, gemaakt in 1999, komen enkele tachtigers en negentigers aan het woord. Kleinkinderen van geboren slaven. Varend op de Suriname Rivier geeft historica Mildred Caprino duiding. Meer dan een kwart miljoen slaven passeerden hier de monding. Ik kijk naar foto’s van slavenruggen met diepe littekens. Ik luister naar verhalen over openlijk misbruik van vrouwen door plantagehouders. Het brandmerken. Hoe de ijzeren stempels in open vuur roodgloeiend werden gestookt om vervolgens de initialen van de eigenaar op schouder, rug of dijbeen te branden. De lijfstraffen met hetzelfde gereedschap, maar dan geplaatst op voorhoofd of wang om vervolgens op alle hoeken van de straten in Paramaribo gebrandmerkt te worden getoond. Hoe op de boot een slavenbaby uit de handen van de moeder werd getrokken door de blanke meesteres en net zolang onder water werd gehouden tot het verdronk…Omdat ze zich stoorde aan het huilende kind. Susanna du Plessis, plantagehouder, slavenmeesteres en berucht in de Surinaamse geschiedenis om haar wreedheid en sadisme. Het zelfgekozen epitaaf op haar grafzerk in de hervormde kerk van Paramaribo luidt: ‘Eindelijk heb ik rust gevonden’.
Ik zie een vergeelde kaart van de rivier, die ik onmiddellijk herken. De suiker-, koffie-, cacao- en katoenplantages staan gearceerd ingetekend. Een lappendeken met bekende Hollandse namen. Ik heb daar gevaren, ben daar aan land gegaan, heb in de tuinen gegeten.
Verbijsterd vraag ik mij af: Waarom wist ik dit niet? Of beter: Wat was de oorsprong van die blinde vlek in mijn bewustzijn?

‘Geen beter middel om het minderwaardigheidsgevoel bij een ras aan te kweken dan dit geschiedenisonderwijs waarbij uitsluitend de zonen van een ander volk worden genoemd en geprezen. Het heeft lang geduurd voor ik mijzelf geheel van de obsessie bevrijd had, dat een neger altijd en onvoorwaardelijk de mindere zijn moest van iedere blanke’.
                                                    _Anton de Kom

Send e-mail



* Input required
Website by Tomston